Geen verval Huurcommissie-uitspraak na procedure door verkeerde partij
Inzake Rechtbank Amsterdam 31 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3389 (datum publicatie: 18 juli 2022) heeft de Huurcommissie eerder een maximaal redelijke huurprijs vastgesteld en de huur wegens ernstige gebreken tijdelijk verlaagd. Verhuurder is vervolgens een dagvaardingsprocedure gestart, waarin een verklaring voor recht is gevorderd om de originele litigieuze huurprijs als geldende huurprijs vast te stellen. Huurder heeft in die procedure verweer gevoerd, waarna de kantonrechter partijen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser is daarom onderhavige procedure gestart en vordert terugbetaling van de te veel en onverschuldigd betaalde huur.
Gedaagde stelt dat eiser eerder al, in voormelde dagvaardingsprocedure, een (tegen)vordering heeft ingesteld, waardoor de uitspraak van de Huurcommissie is komen te vervallen. Gedaagde verwijst naar HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:657. Uit artikel 7:262 lid 1 BW zou volgens gedaagde voortvloeien dat de Huurcommissie-uitspraak geacht wordt te zijn overeengekomen tussen huurder en verhuurder, tenzij één van hen binnen acht weken in beroep komt bij de rechter. De kantonrechter volgt het verweer van gedaagde niet, omdat artikel 7:262 BW uitgaat van vorderingen bedoeld in de paragrafen 7.4.5.1 en 7.4.5.2 BW. In de eerdere dagvaardingsprocedure heeft de kantonrechter partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de procederende rechtspersoon geen verhuurder was. Een vordering ingesteld door of tegen een niet-contractspartij kan niet leiden tot verval van de Huurcommissie-uitspraak. De vordering tot betaling wordt dus toegewezen.
Rechtbank Amsterdam 31 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3389 (datum publicatie: 18 juli 2022)
Dit bericht is eerder verschenen in Sdu OpMaat Huurrecht+.