Uitleg Van Arbeidscontracten

Bij de uitleg van contractsbepalingen kijken we sinds 1981 niet alleen naar de zuiver taalkundige uitleg, maar ook naar de bedoelingen van partijen (de Haviltexnorm). Daarbij kan mede gekeken worden naar de ‘maatschappelijke kring’ waartoe partijen behoren, en ook mag de rechtskennis van partijen in acht worden genomen. Toch heeft de Hoge Raad in 1993 geoordeeld dat bij bepaalde overeenkomsten meer betekenis toekomt aan de tekst, en daarmee aan een objectieve uitleg (de cao-norm). Dit is het geval als een overeenkomst de rechtspositie van derden zal beïnvloeden, terwijl die derden niet bij de totstandkoming van die overeenkomst zijn betrokken. Denk bijvoorbeeld aan een collectieve arbeidsovereenkomst die de rechten van werknemers en werkgevers regelt.

Wel of geen arbeidsovereenkomst?

De bedoelingen van partijen spelen niet alleen een rol bij de uitleg van een contractuele bepaling, maar ook bij de kwalificatie van een overeenkomst. Toch zullen ongeveer 7,5 miljoen mensen in Nederland niet stilstaan bij de vraag of hun arbeidsovereenkomst daadwerkelijk kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Hetzelfde zal gelden voor het merendeel van de ruim 1,5 miljoen zelfstandigen, die bijvoorbeeld krachtens een overeenkomst van opdracht werk verrichten voor een opdrachtgever. Desondanks komt de kwalificatievraag in laatstgenoemde relatie wel eens aan bod, bijvoorbeeld als een opdrachtgever na enige tijd besluit om een opdracht in te trekken.

Een arbeidsovereenkomst is naar artikel 7:610 BW een overeenkomst waarmee iemand zich verbindt tot het voor bepaalde of onbepaalde tijd verrichten van arbeid tegen loon, in dienst van een ander. Maar wanneer hebben partijen zich jegens elkander verbonden? De Hoge Raad heeft in 2002 geoordeeld dat daarvoor van belang is wat partijen over en weer hebben verklaard, en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden. Als er dan sprake is van een verbintenis, dient te worden geoordeeld of er een verplichting bestaat tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Dit is overeenkomstig artikel 7:659 lid 1 BW niet het geval als degene die het werk verricht zich zonder toestemming van de wederpartij kan laten vervangen. Vervolgens is van belang of dat werk ‘gedurende zekere tijd’ dient te worden verricht, en of daartegenover een verplichting tot het betalen van loon staat. Aansluitend moet blijken of er dan ook nog een gezagsverhouding bestaat. Dat zal in beginsel het geval zijn als degene die het werk verricht verplicht is eventuele aanwijzingen van de ander op te volgen (de materiële gezagsverhouding), of anderszins gestuurd wordt in de werkdiscipline en daarmee in de zogeheten organisatorische inbedding (de formele
gezagsverhouding).

Voorgaande elementen (de verbintenis, het persoonlijk verrichten van arbeid, het loon, de tijdsduur, en de gezagsverhouding) dienen in hun onderlinge samenhang te worden bezien, met in achtneming van alle andere ter zake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij heeft de Hoge Raad in het arrest Groen/Schroevers ook nog geoordeeld dat de maatschappelijke positie van degene die het werk verricht van belang is, alsook hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en op welke wijze partijen aan die overeenkomst feitelijk uitvoering en inhoud hebben gegeven. Tot zover lijkt de leer omtrent de arbeidsovereenkomst dus aan te sluiten bij de Haviltexnorm, maar in 2020 is een (verdere) relativering aangebracht op het laatstgenoemde: dat wat partijen voor ogen stond en de wijze waarop zij feitelijk uitvoering en inhoud hebben gegeven aan de overeenkomst. Als namelijk blijkt dat “de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst”, dan is er sprake van een arbeidsovereenkomst ook al hebben partijen zulks niet beoogd.

Wilt u weten of een overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst? Neem contact op met een van onze adviseurs. Wij bedienen het bedrijfsleven.